Wolven in Brabant

Door Johan Heijmans
Eerder verschenen in Spoorzoeker nummer 4 uit 2006.

Tot in het begin van de negentiende eeuw kwamen er in onze streken wolven voor. In 1857 werd de laatste Brabantse wolf gevangen. De wolf was met name op het platteland een bedreiging voor mens en dier.

De wolf in de buurt

Dat dit dier tot de verbeelding sprak blijkt uit de vele sagen en verhalen die er toen in Brabant werden verteld over de weerwolf. Een weerwolf was een mens die bij volle maan in een wolf veranderde en in  het maanlicht rondsloop om mensen en dieren aan te vallen. De ogen van het beest spuwden vuur en met zijn klauwen verscheurde hij zijn slachtoffers. Verhalen over de manier waarop men aan het verschrikkelijke beest kon ontkomen en er zich tegen kon beschermen zijn er legio.

Toegangsbord WolvenbosDe naam van het dier komt op veel plaatsen voor in Brabantse toponie- men en straatnamen. Zo kennen we in Nuland de Wolfdijk en in Kaathoven het Wolvenbos dat in 2005 voor het publiek open werd gesteld.

In mijn jonge jaren kampeerde ik elk jaar met een groep vrienden op zeer primitieve manier in het wolvenbos. Een groot zeil gespannen over wat bomen diende als tent en stro diende als vloerbedekking en slaapzak. Melk kochten we bij een boer en als koeling diende een sloot. Verder probeerden we elkaar ‘s nachts bang te maken met sterke verhalen, in de 19e eeuw zou daar zeker een verhaal over de weerwolf bij zijn geweest.

Bedreiging voor mens en dier

Vroeger waren wolven regelmatig een plaag in heel Brabant en vormden zij een bedreiging, niet alleen voor het vee maar ook voor de bevolking. Vanwege deze dreiging werd er jacht op de wolven gemaakt. De wolven kwamen vooral in strenge winters en in tijden van oorlogshandelingen voor in heel Brabant. Bij strenge vorst vroren de rivieren dicht en konden wolven vanuit Duitsland en Polen het bevroren water oversteken op zoek naar prooi.

Er werd zelfs een premiestelsel op schadelijke dieren ingesteld. Voor een wolf ontving men gemiddeld in Brabant vijfentwintig gulden. Wilde zwijnen, waarvan men last had omdat die de oogst opvraten, brachten twaalf gulden op en voor een vos ontving de jager slechts één gulden.  Voor het jagen  was een speciale vergunning nodig van de opperhoutvester. Het vangen gebeurde op verschillende manieren – door schieten, het verschalken mid- dels valkuilen en klemmen maar vooral door drijfjachten. Deze jacht en de ontginning van het platteland heeft er toe geleid dat de wolf in de loop van de negentiende eeuw uit Brabant is verdwenen.

Premie voor de jacht

Het Kwartier Maasland, waartoe Nuland behoorde, had in de eerste helft van de achttiende eeuw veel last van wolven. De overheid ging zich ermee bemoeien en er werd op het Osse raadhuis door de bestuurders van de dorpen vergaderd over het probleem. Tot aan die vergadering werd er geen vaste premie gegeven op gedode wolven en daarom werd voorgesteld dit voortaan wel te doen. De regenten van Nuland , waar volgens de tekst zeven wolven waren gevangen, dienden op deze vergadering de volgende motie in:

Regenten van Nuland voorgebragt, dat in hunne plaats volgens verklaring … desweegens geproduceert bekoomen ende gevangen seeven wolffen en dat .. in de voorgaande jaare ten opzichte vant geven van premie op dien wolffen geen vast voet is gehouden, versoecken dientvolgende dat alsnu en toekomende , tot weeringe van schaade en om ingeseetene te beschermen mag worden vastgestelt hoeveel voor het bekoomen van iedere jonge wolf in het quartier gevangen oft geschooten wordende den quartiere zal worden betaalt

Naar aanleiding van deze Nulandse resolutie werd op deze vergadering de volgende vergoeding vastgesteld: “Jonge wolff ses gulden en een volkomen volwasse teeff- wolff ses en dertig gulden”. Deze premie, die toch een fors bedrag betekende in die tijd, schijnt niet tot het resultaat geleid te hebben dat men er van verwachtte. Op een vergadering op 16 mei 1741 werd nog steeds geklaagd over de overlast en gezien de ernst van de zaak besloot men een gezamenlijke jacht in te stellen om de wolven uit te roeien.

“…… sedert eenige tijt herwaerts veele wolffen in deese quartier sijn ontdekt, …………… op verscheijde plaatsen reeds schaade aan het vee hebben gedaen …………… gebeeten, sodanigh, dat veele ingeseetenen hebben aansoeck gedaen op ………………… een generaale jaght tot het opvangen en uijtroeien der wolffen aan …………….. over deesen geheelen quartier “.

Ook deze generaale jacht leidde niet tot uitroeiing van de wolf, rond 1780 werden er in Nuland nog wolven gesignaleerd.

Wolven in Nuland

Dat er in 1779 en 1780 nog wolven in Nuland voorkwamen blijkt uit het Rechterlijk Archief van de Heerlijkheid Nuland. In deel 59 treffen we op folio 98 het volgende aan:

Op 25 juni 1779 verschijnen voor de heer Rombertus Anneus Wierdsma, drossaard en Jozua Sanderus schepen van de heerlijkheid Nuland, kwartier van Maasland, Meierij van Den Bosch, Hendrik Witsel en Geurt Quirijne, wonende in Nuland, die verklaren dat Jacobus van Drunen in het begin van de maand september van het afgelopen jaar een wolf heeft dood geschoten. Hij droeg het dode dier over aan de kwartierschout van het Maasland. Deze tekende aan dat “hij aan mij vertoonde een volwassen teef-wolf, daags tevoren geschoten door Jacobus van Druenen, zoon van Johannes van Druenen aldaar, en ik heb tot teken van die wolf een klauw van de voorste rechterpoot doen afhakken

Opnieuw schiet Van Druenen een wolf. Deze molenaar wordt wederom als succesvol schutter genoemd in het Rechterlijk Archief van Nuland uit 1781. In deel 59 op bladzijde 153 lezen we het volgende. Op 27 juni 1781 verschijnen voor Mathijs van Creij en Joost van Gestel, allebei schepen van Nuland, twee personen, Geurt Crijne en Teeuwe de Laat. Zij staan, zo vermeldt de akte, te goede naam en faam bekend bij de schepenen. Zij melden dat zij samen met Johan Hendrik Witsel en Jacobus van Drunen op jacht waren in de maand augustus van het afgelopen jaar 1780 op de wildbaan van Nuland en dat op die dag door Johan Hendrik Witzel en Jacobus van Druenen tezamen een wolf is dood geschoten, zijnde een reu. Ook deze heren willen de premie die op die vangst staat ontvangen.

Jacobus Hendrik Witzel was als jager in dienst van de Heer van Nuland. Jacobus van Drunen is geboren op 26 maart 1756 en trouwt op 19 januari 1777 met de Geffense molenaarsdochter Maria Wilhelmi van Gerven. Jacobus moet een goed jager zijn geweest. In 1791 is wordt hij koning van het gilde St. Antonius Abt in Nuland.

Een uit de hand gelopen jachtpartij

Ook aan het begin van de achttiende eeuw kwamen er in Nuland wolven voor. Dat blijkt ondermeer uit het verslag van een jachtpartij in 1708. Dat zo’n jachtpartij door allerlei redenen flink uit de hand kon lopen blijkt uit akten in deel 46 van het Rechterlijk Archief van Nuland . Op de tweede mei van het jaar 1708 wordt er ten huize van Claas Jansen van Boeckel sectie verricht op het lichaam van Huybert Jansen van Boeckel die op de avond van de eerste mei is vermoord, althans zo wordt beweerd (1). Wat de familie- band tussen Claas en Huybert is heb ik niet met zekerheid kunnen achter- halen, ik vermoed dat op basis van hun gemeenschappelijke patroniem, het broers waren. De sectie wordt verricht door de chirurgijn Meester Jurriaen Everdingh, onder het toeziend oog van Matthijs van Crijl en Jan Jansen Quack, schepenen van de heerlijkheid Nuland. Letterlijk is de volgende zin in dit stuk opgenomen:

dat wij all daer bij en present sijn geweest als wanneer den voornoemde Everdingh het lichaem heeft geopent ende gevisiteert, die dan als mede comparant in deses heeft verclaert, ge- lijck wij bij occulaire inspectie hebben gesien”.

Door de chirurgijn wordt geconstateerd dat bij de overledene de hagel in de borst is binnengedrongen, dwars door de long is gegaan en daarna door het hartzakje (pericardium) in de lever terecht is gekomen. De dood is vrijwel onmiddellijk ingetreden, mede doordat het hartzakje vol bloed gelopen was. De schepenen Mathijs van Crijl, Jan Jansen Quack en Dirk van Clootwijck 2 en de chirurgijn Mr. Jurriaen Everdingh hebben deze acte ondertekend de tweede mei 1708.

Het onderzoek naar de moord

Toen de chirurgijn had vastgesteld dat Claes Jansen van Boeckel geen natuurlijke dood was gestorven moest worden onderzocht wat er werkelijk was gebeurd. De drossaard van Nuland, binnen wiens jurisdictie de zaak zich had afgespeeld, wordt opgetrommeld en drie dagen later op vijf mei begint het verhoor waarvoor getuigen zijn opgeroepen.

De drossaard van Nuland Gerard Croon en de schepenen Peter Eymbers van Crijl en Jan Jansen Quack verhoren de volgende personen: Dirck Bastiaans, Jan Matijsse van Crijl, Gerrit van der Ven, Dirck Sijmens, Jan Wouter Joppen, Eimert Tunnis Ermers en Jan van Vorstenbosch, in totaal zeven personen. Van dit verhoor wordt een verslag gemaakt, de eerste vraag luidt;

off sij deponenten 3 op den eerste deser lopende maent van meij niet met roers off ander geweer in Vinckel en Kaathoven sijn geweest op de wolve- jacht?”, ofwel in modern Nederlands; “Zijn jullie deze maand mei in Vinkel en Kaathoven met geweren op wolvenjacht geweest?” De getuigen beant- woorden die vraag met ja. Ook op de tweede vraag die wordt gesteld; zijn jullie in de late middag tot na zonsondergang in het huis van Geurt Westel- acken, herbergier aldaar geweest wordt bevestigend geantwoord. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de jagers na de jacht hun dorst gingen lessen in de herberg van deze Westelacken. De ondervraging gaat verder, hebben ze bij het vertrek van de herberg toen ieder zijns weegs ging niet gezien of gehoord dat er tussen enkele personen ruzie was ontstaan en welke personen dat dan waren?

Een van de getuigen verklaart dat toen hij vertrok te hebben gehoord dat er ruzie was tussen een aantal mensen maar dat hij niet weet wie dat waren. Wel heeft hij Antonie Tunisse, Jan Poulisse, Jan Mathijs van Crijl, Dirck Sijmens, Antonis Jacobs, Huybert Jansen van Boeckelt, Eimert Geurt Emons, Marten Jan Martens, Matthijs Handricx, Arien Dirck Ariens en nog anderen herkend. Zes getuigen verklaren hetzelfde en een ander verklaart de voornoemde personen weg hebben zien gaan. Vervolgens wordt gevraagd of de getuigen aan het einde van het voetpad bij een smal brugje over de sloot het slachtoffer niet hebben horen roepen. Hij zou Dirck Bastiaans hebben gewaarschuwd met de woorden: “Dirck Bastiaans siet toe, siet toe, want het deught hier niet”.

Horen, zien en zwijgen

Ook wordt gevraagd of zij een schot hebben gehoord en of ze de persoon die dat schot loste niet hebben herkend. Een van de getuigen verklaart daarop dat hij Huijbert Jansen heeft horen roepen en dat hij ook een roer (geweer) heeft horen ketsen. Daarna heeft hij een schot gehoord waarvan hij wel een kwartier doof was. Hij wist niet wie het schot loste en heeft daarna Huijbert Jansen gevonden; of hij nog in leven was wist hij niet. Een andere getuige heeft het schot gehoord en ge- zien. Huijbert Jansen is neergevallen, hij heeft hem nog willen optillen, niet wetende dat hij gewond was. De anderen zeggen niets gezien of gehoord te hebben of van niets te weten. En de schepenen vragen door. Hebben de getuigen op dat moment niet gezien dat Huijbert Jansen zonder een woord te spreken dood ter aarde is gevallen in de buurt van dat brugje. Opnieuw wordt er ontkennend geantwoord, enkele getuigen verklaren hem dood te hebben gevonden, een ander zegt dat hij nog leefde en de laatste getuige dacht dat hij dronken was, pas later werd het hem duidelijk dat hij dood was. De letterlijke tekst uit de akte luidt als volgt:

den eersten deponent refereert hem sich tot sijn dispositie op den vierden artijckel geseght. Den tweeden deponent verclaert ad idem. Den derden deponent verclaert hem ter plaatse hier in vermelt heeft vinden doot leggen. Den vierden en vijfden deponenten verclaeren van niet te weten. Den zesden deponent verclaert hiervan niet te weten, maer wel hebbe sien leggen ter aerde, en hem roepende om mede naar huys te gaen, ende dat hij toe noch leeffdden. De sevende deponent verclaert van desen artijckel niet te weten. Den achsten deponent verclaert den voornoemde Huijbert aldaer hebben vinden liggende, niet beter wetende off hij was dronken, en daer naer be- vonden dat hij doot was.

De lezer merkt het. De groep trad als een blok op, niemand had gezien of gehoord wat er was gebeurd. Onder het motto horen zien en zwijgen lieten zij de Nulandse schepenen, die niets wijzer waren geworden, in verwarring achter.

Het getuigenverhoor wordt vervolgd

Twee dagen later besluiten de schepenen het verhoor te vervolgen. Drie van de eerder gehoorde getuigen, Eimert Gerrit Emons, Marten Jan Martens en Ariaen Dirck Ariens worden aan de tand gevoeld.De drost stelt dezelfde vragen als de vorige keer en zij verklaren met anderen de herberg te hebben verlaten zonder gehoord te hebben dat er ruzie was. Eén van hen weet niet of hij een schot heeft gehoord, de anderen hebben dat wel. Wel verklaren zij dat zij Mathijs Handricx onderweg tegenkwamen op het dijkje bij de hoeve van advocaat Van den Gevel 4 die hen meedeelde een schot te hebben gelost. Hij zou naar het been van Jan Poulusse hebben geschoten omdat die hem met een mes aanviel, maar, zo vertelde hij verder, dat stelt niets. Ondanks het rake schot bleef hij kennelijk gewoon doorwandelen.

Ick heb Jan Poulusse naer sijn been geschoten, maer het kan geen quaat, want hij gaet daer voor ons heenen. Ick most mijn leven verweeren, over- mits hij mij soo hart toe viel en naer mijn aangesight sneey”.

Mathijs Handricx vertelt dat hij verderop, toen hij bij het huis van Aert de Wert was aangekomen, hoorde dat Huijbert Jansen van Boeckel dood was geschoten.

Hoe deze zaak verder is afgehandeld is niet teruggevonden in het Rechterlijk Archief. Je kunt veronderstellen dat na de jachtpartij met de nodige drank achter de kiezen een vete werd beslecht en dat de ware toedracht niet buiten de groep die erbij betrokken was werd verteld.

Noten

  1. Claas van Boeckel komt voor op een lijst van inwoners van Nuland uit 1705(rechterlijk archief deel 44, datum 8-2-1705) “ Inwoonders en geerfden dese heerlijckhijt van Nuland”.
    In het RK doop-trouw-doodboek van Nuland over de periode 1696 tot 1748 staat dat Claes Jansen van Boeckel is begraven 10 juni 1715. Jenniken van Boekel, weduwe van Claes is begraven 20 mei 1724. Tevens staat er dat Hubertus Janssen van Boeckel op 1 mei 1708 is overleden. Verder zijn er nog drie kinderen van Claes Jansen van Boeckel begraven op 6 april 1709, 21 augustus 1709 en 6 oktober 1714.
  2. Van Clootwijck was secretaris te Rosmalen en Nuland, hij genoot een jaarsalaris van 200 gulden.
  3. Deponent is een getuige voor het gerecht.

Over Nuwelant

Nuwelant is de Heemkundewerkgroep van de parochie Nuland inclusief Heeseind.

Bezoekadres

Prins Bernhardplein 10,
5391 AR Nuland

Openingstijden

Elke dinsdagmiddag van
14.00 - 16.00 uur

Onze kalender

Volg ons

© Heemkundewerkgroep Nuwelant 2019   |   Cookie & privacy beleid

Pin It on Pinterest

Share This