D’n rooie haan zal kraaien

Door Thomas van der Biezen.
Eerder verschenen in Spoorzoekers nummer 1 en 2 uit 2011.

Op zondag 13 juni 1937 gaat de landbouwschuur van de familie van Santvoort in vlammen op. Met man en macht weet men te voorkomen dat het vuur overwaait naar de belendende boerderij waarin het gezin Van Santvoort woont. Waar in eerste instantie uitgegaan wordt van een nietszeggende zomerbrand in een hooiberg, worden er al snel sporen van brandstichting en een dader gevonden. De heer des huizes Jan van Santvoort, op dat moment wethouder van de gemeente Nuland, is resoluut en legt op maandag 14 juni 1937 zijn functie neer als wethouder. Wat was de oorzaak van deze brand? Economische crisis?

Slechte tijd voor de economie

Op donderdag 24 oktober 1929, in de volksmond beter bekend als ‘zwarte donderdag’, brak in de Verenigde Staten een economische crisis uit die zijn weerga tot dan toe nog niet kende. Na de Eerste Wereldoorlog was langzaam een wereldeconomie ontstaan waarbij een web van economische transacties zich steeds verder had uitgespreid over de hele wereld. Waar in de jaren twintig deze wereldeconomie tot enorme welvaart had geleid in de westerse wereld, zorgde deze er in de jaren dertig ook voor dat iedereen last kreeg van deze crisis. Ook in ons land was deze trend duidelijk te zien. In het najaar van 1929 bereikte de naoorlogse Nederlandse economische groei zijn hoogtepunt om daarna vrijwel onmiddellijk in een crisis terecht te komen. De oorzaak had vooral te maken met de terugvallende vraag vanuit het buitenland hetgeen een enorme werkloosheid tot gevolg had. Wat waren de gevolgen voor de Nulandse bevolking? En bestaat er een verband tussen deze economische recessie en de brand in de landbouwschuur van de familie van Santvoort?

Hoe Nuland er rond het jaar 1930 uitzag

Van de 1435 inwoners, die Nuland telde op 31 december 1930, behoorden er 728 inwoners tot de potentiële beroepsbevolking; alle inwoners tussen de 15 en de 65 jaar. 645 daarvan waren ook daadwerkelijk actief; 397 mannen en 248 vrouwen. Het grootste deel van de beroepsbevolking , 505 mannen (72.5 procent), was direct werkzaam binnen de landbouw en werkte op een agrarisch bedrijf. Deze cijfers bevstigen dat Nuland op dat moment nog een grotendeels agrarische samenleving was, waarbij de Nulandse bevolking grotendeels zelfvoorzienend was. Van deze landbouwers was bijna iedereen of akkerbouwer of veeteler, zodat er altijd wel graan en vlees was in tijden van economische tegenspoed. De kleine groep mensen die op een andere manier de kost verdiende deed dat voornamelijk op zijn eigen arbeidsplaats binnen de dorpsgrenzen, meestal als winkelier of ambachtsman. Nulandse fabrieksarbeiders in Den Bosch of Oss waren nog op één hand te tellen. Doordat de Nulandse bevolking in grote mate zelfvoorziend was leek de crisis op voorhand geen enorme problemen op te gaan leveren.

Passief beleid van de regering Ruys de Beerenbrouck

In de beginjaren van deze crisis (tot ongeveer 1932) kon Nederland het hoofd nog redelijk boven water houden en kon worden geteerd op de vetten die men in de jaren twintig had opgebouwd. De crisis werd veroorzaakt door ontwikkelingen die zich buiten Nederland afspeelden en de Nederlandse regering vond dat daar weinig tegenin kon worden gebracht. Ruys de Beerenbrouck was in deze jaren minister-president en hij stuurde op een conservatief kompas. Hij was vooral voorstander van een passief overheidsbeleid; geduld was het devies en een actieve economisch politiek van ingrijpen van overheidswege werd principieel afgewezen. De enkele maatregelen die Ruys nam om de economie te stimuleren waren uit pure noodzaak.
Het beleid van Ruys viel niet in de smaak. Vanuit alle hoeken kreeg hij tegenstand, de liberalen vonden dat Ruys zich te veel met de economie bemoeide, de RKSP zelf en de ARP vonden het beleid te passief en de socialisten wilden meer aandacht voor de koopkracht van de burger. Het kabinet-Ruys viel en de ARP won twee zetels van de RKSP bij de daaropvolgende verkiezingen in 1933. Hendrik Colijn van de ARP ging een kabinet vormen, een crisiskabinet, met ministers uit vijf partijen.

Colijn haalt de broekriem nog verder aan

Colijn zag de toekomst alles behalve rooskleurig in, hij zou er met zijn nieuwe kabinet voor zorgen dat de broekriem nog wat strakker kwam te zitten. De aanpassingspolitiek die hij ging voeren betekende dat er in de lasten gesneden ging worden en dat er weinig ruimte was om de economie te stimuleren. Vanaf het moment dat Colijn aan de macht kwam is feitelijk alleen verder bergafwaarts gegaan met de Nederlandse economie. Waar bijna alle landen één voor één hun munt van de goudwaarde loslieten – wat eerst een waardedaling van de munt tot gevolg had en vervolgens een verbeterde concurrentiepositie – bleef Colijn voet bij stuk houden en hield hij vast aan de Gouden Standaard. Waar andere landen na 1933 redelijk uit het dal kwamen, kwam Nederland toen pas in een diepe recessie. De export daalde enorm doordat de gulden veel te duur was geworden waardoor de werkloosheid in Nederland gestaag bleef groeien, van 350.000 werklozen in 1933 tot 480.000 in 1936. In september 1936 liet ook Nederland de Gouden Standaard los waardoor de waarde van de gulden direct met 20% verminderde. Het einde van de crisis leek nu in zicht eindelijk in zicht.

 
Invloed van de crisis op Nuland

In januari 1931 werd er in de Nulandse raadvergadering voor het eerst gesproken over de heersende werkloosheid. De gemeenteraad besloot enkele mannen in de werkverschaffing te plaatsen. Dit betekende dus dat de crisis ook in Nuland was neergestreken, ruim één jaar na de val van de Amerikaanse economie. Toen de huidige economische crisis uitbrak door het omvallen van twee grote Amerikaanse banken, wist de hele wereld dat de dag erna al waardoor de huidige crisis ook wereldwijd veel sneller insloeg. Toen in 1929 de crisis begon ging dat proces vele malen langzamer. In Nuland was men wel op de hoogte van de crisis, maar de oorzaken en de gevolgen waren voor veel mensen niet bekend. In de kleinere plaatsen was er toch al nooit veel weelde, waardoor het verschil met de crisis en de tijd ervoor
ook niet uitgesproken groot kon zijn. In Geffen was de impact van de mondiale economische problematiek groter, daar waren de mensen al langere tijd steeds meer in de fabrieken in Oss gaan werken. Deze fabrieken kregen nu enorme klappen en moesten veel mensen ontslaan, waardoor ook veel Geffense arbeiders zonder werk kwamen te zitten.

Maatregelen van de overheid

De Nederlandse overheid deed weinig om de economie er weer boven op te helpen. Rustig blijven, wachten op betere tijden, vooral geen paniek. Dat was het devies van de conservatieve overheid, die, in tegenstelling tot de Amerikaanse weigerde in te grijpen in het economische proces. Toch gebeurde er wel wat. Zo waren er een aantal werkgelegenheidsprojecten, ook in de omgeving van Nuland. Op 5 januari 1931 werd in de raadsvergadering voor het eerste besloten werkloze mannen in de werkverschaffing te plaatsen. De heren Witlox, Van den Akker, Van den Bosch en Van der Aa werden te werk gesteld aan de weg naar Vinkel, dat werk moest toch nog gedaan worden. Ook werden arbeiders aan het werk gezet bij de aanleg van de waterleidingen en wel voor 2,50 cent per strekkende meter. Hoewel er vanuit Den Haag niet bijzonder veel projecten werden geïnitieerd kon de gemeente zelf ook projecten aandragen bij de overheid, in de hoop dat dit voorstel vervolgens gefinancierd zou worden. Zo werden er in Nuland waterleidingen aangelegd en werd onder andere de weg van Nuland naar Geffen verhard. Toch kwam het er regelmatig op neer dat er van gemeentewege simpelweg niet genoeg werk was en dat de arbeiders in de werkverschaffing weken zonder werk kwamen te zitten en uit de werkloosheidskas moesten trekken.
Het was ook niet zo dat alle werklozen aanspraak konden maken op werkverschaffing, alleen die werklozen waarvan de situatie zo ellendig was waardoor er nauwelijks nog wat was om van te leven, kwamen in aanmerking. Zo werd bijvoorbeeld een verzoek van Johannes van de Kamp om volledig te werk te worden gesteld afgewezen, omdat de gemeente daar de noodzaak niet van inzag. Van de Kamp zat al twee van de drie weken in de werkverschaffing en verdiende daar zo’n 7.50 gulden per week, daarnaast had hij nog een eigen boerderijtje en had hij maar één kind wat verzorgd hoefde te worden, zo relativeerde de gemeente.

Stempelen

Naast de werkverschaffing was er nog een ander hulpmiddel voor mensen zonder werk: de steunregeling. Werklozen konden elke dag een stempel gaan halen en had je aan het eind van de week vijf stempels, dan kreeg je een rijksdaalder om van te leven. Deze steunregeling ging in Nuland pas eind 1935 in, wat laat zien dat ook Nuland, net als heel Nederland, pas later werd geraakt door de crisis. In juni 1937
kwam er een tweede steunregeling voor extra kleding en schoeisel, 2 gulden per persoon met een totaal van 60 gulden. Deze getallen suggereren dat er destijds zo’n dertig werkloze Nulanders waren.

Armenzorg verleent steun

Naast de steun die men van de overheid kreeg, waren er in Nuland nog enkele instanties die zich over het lot van de arme Nulander ontfermde. Het Algemeen of Burgerlijk Armbestuur, was het meest actief met het helpen van de werklozen. Zij hielpen vooral grote
gezinnen met veel kinderen, weduwen en zelfs wezen. Het Burgerlijk Armbestuur had als doel: “het verlenen van onderstand, waar hulp of ondersteuning van kerkelijke of bijzondere instelling onderbreekt”.
In 1933 werd er veertien maal hulp verleend en vijf jaar later, toen de crisis over zijn hoogtepunt heen was, nog zes maal. Het armbestuur gaf in 1936 in totaal 1270,80 gulden uit. Er van uit gaan de dat dit bedrag werd verdeeld over zes gezinnen over het hele jaar verspreid, dan is dat nog geen 200 gulden per jaar per gezin (+/- 50 cent per dag). Deze rekensommetjes zijn echter alles behalve betrouwbaar, bekend is dat het armbestuur naast structurele hulp ook incidentele hulp gaf. Het Armbestuur financierde haar activiteiten uit het verpachten van grond aan plaatselijke boeren en uit giften van de gemeenschap.

Advies en bemiddeling door Lutkie

Naast het Armbestuur waren er incidenteel nog eenlingen die zich het lot van de arme medemens aantrokken. Zo was Wouter Lutkie – priester en vurig aanhanger van het Italiaanse fascisme – na een aanvaring met de Bosche bisschop in Nuland terecht gekomen.
In de crisisjaren werd hij vaak vaak een redder in nood. Lutkie had een enorme netwerk, had vrienden op belangrijke posten en had een groot sociaal bewogen hart. Naast incidentele financiële hulp was zijn verdienste vooral gelegen in zijn rol als adviseur voor mensen die in de problemen waren geraakt. Hij bemiddelde bij juridische zaken en nam het zonder voorbehoud op voor de sociaal zwakkeren.

Op de pof

Ook de ‘gewone’ Nulander droeg een steentje bij in deze moeilijke tijd. Veel winkeliers deden niet moeilijk wanneer boodschappen ‘op de pof’ werden gekocht. Dit krediet werd dan weer afgelost wanneer er weer geld was, bijvoorbeeld na een oogst. Sommige boeren waren ook bereid om een werkloze dorpsgenoot, géén standgenoot, toch een helpende hand te bieden. Andere boeren voelden deze sociale dadendrang overigens aanmerkelijk minder. Werklozen, die niet in de werkverschaffing zaten, kregen steun en men hielp de werkloze dan natuurlijk het meeste als hij zowel kon gaan stempelen als kon gaan werken. Zo werd in de crisistijd bij Van der Biezen in de aadhuisstraat
een nieuwe schuur gebouwd. De metselaar, die het te langzaam vond gaan, vond een extra opperman die in de steun zat. De  Raadhuisstraat, vlakbij het gemeentehuis, was feitelijk een ideale locatie voor de werkloze om zowel steun als loon te verdienen. Als er
een inspecteur achter zou komen dan zou men wel vertellen dat hij in natura betaald kreeg. In werkelijkheid kreeg hij ongeveer zeven gulden per week.

Rogge verven

Hoewel het boerenbestaan in Nuland nooit een heel rijk bestaan geweest was, was men altijd wel verzekerd geweest van eten. Toch was het zo dat vanaf 1900 de boeren op de zandgronden, waaronder dus de Nulandse boeren, steeds meer gericht waren op de export. De export verdubbelde zelfs in de jaren twintig en deze richtte zich vooral op de akkerbouw en veeteelt, enorme stukken woeste land werden omgeturnd tot grasland om de koeien op te laten grazen. In Nuland werd in deze tijd ook zuivelfabriek St. Joannes opgericht, wat ook een indicatie was voor stijgende productie.

Door het starre vasthouden aan de Gouden Standaard kreeg Nederland vanaf 1933 een steeds slechtere concurrentiepositie. De export daalde daardoor en overproductie was een onontkoombaar gevolg. De overheid kocht deze overproductie op en gebruikte die om de werklozen levensmiddelen op de bon te geven. Er was een enorm roggeoverschot en de overheid wou voorkomen dat er zwarte handel in brood zou ontstaan. Men kwam op het idee om de helft van de oogst rood te verven, zodat men hiervan geen brood kon bakken. De boer kreeg voor het vernielen van een deel van zijn oogst een vergoeding van zo’n 30/35 gulden en de rood geverfde rogge werd als voer aan de dieren gegeven.

Toch vonden de boeren die prijs te laag en zochten allerlei manieren om meer voor hun oogst te ontvangen. Ze schatten de oogst te laag in, zodat ze wat achter konden houden. Met de achtergehouden rogge wist men elk jaar wel raad. Zo kwam er één keer per jaar een vrachtwagen vanuit Echt gereden om rogge op te kopen voor een veel hogere prijs. In Nuland kon Fons Sommers ook altijd rogge gebruiken om brood van te bakken en hij had een grote voorraad verstopt bij hem thuis. Toen de inspectie daar achter kwam, moest Sommers de namen van zijn leveranciers geven. Die kregen een boete van rond de veertig gulden; een rib uit het lijf voor veel gezinnen.

De Osse bende

Een aantal grote fabrieken had, door tegenvallende winsten, besloten haar deuren in Oss te sluiten. Zo vertrokken margarinefabrikanten Jurgens en Van den Bergh naar Rotterdam en kwamen er naast honderden Ossenaren ook een aantal Geffenaren op straat te staan. Dit resulteerde in veel honger en armoede waardoor de drempel om crimineel actief te worden voor veel Ossenaren heel laag werd.

De bende van Oss, zoals de criminele organisatie werd genoemd, hield zich vooral bezig met de zware misdaden. Toon de Soep was het bekendste lid van de bende van Oss. De bende hield zich niet alleen met eenvoudige kleine criminaliteit bezig, ook zware criminele vergrijpen kwamen steeds vaker voor. Tweede belangrijke oorzaak voor de enorme misdadigheid in Oss was de onmacht van de zwak opererende politie die niet in staat bleek de befaamde Osse zwijgplicht te kraken.

Het werkterrein van de criminele Ossenaren breidde zich ook uit naar Nuland. Regelmatig werden kippen ontvreemd en twee keer werd er ingebroken. In 1933 was de zuivelfabriek “St. Joannes” doelwit van de Osse bende, waarbij voor 140 gulden boter werd gestolen. Een jaar later werd bij burgemeester Teunissen de brandkast met inhoud geroofd.

De boerderij van de familie Van Santvoort

in 1936 kwam de toenmalige minister Slingenberg met een roulatiesysteem voor de werkverschaffing. In dit systeem moesten mannen in de werkverschaffing elkaar afwisselen, zo werkte je nog maar twee of drie dagen per week. Dit was een bezuinigingsmaatregel van de regering van Colijn en was een onderdeel van zijn aanpassingspolitiek. De Nulandse wethouders konden dus met een beroerde boodschap naar de werklozen in de werkverschaffing. Ze zouden minder tewerk gesteld worden, met alle financiële gevolgen van dien. Wethouder Jan van Santvoort, Jentje van Hasse, die geen invloed kon uitoefenen op deze landelijke maatregel, kreeg te maken met boze werklozen, teleurgesteld in de boodschap van de wethouder. Het waren geen makkelijke tijden om wethouder te zijn. Altijd afkomstig uit de gegoede boeren- of middenstand lag de wethouder in tijden van tegenwind niet goed bij dorpsgenoten die het minder goed hadden.

Reconstructie zondag 13 juni 1937

Op deze mooie zonnige dag besloot een groep kameraden bij het café van Willemke van Helvoirt de middag door te brengen. Gezellig moet het er vast geweest zijn, want de teller bij de 32-jarige Pietje Hanegraaf stond aan het eind van de avond op vijftig glazen bier. De alcohol had zijn werk al flink gedaan toen hij zijn kameraden stoer liet weten dat hij voor het eind van de ochtend “den rooien haan” bij wethouder Van Santvoort wel eens zou laten kraaien. Toen om elf uur de kroeg haar deuren sloot was Hanegraaf nog steeds in het gezelschap van zijn kameraden. Aangemoedigd door veel drank hadden ze Hanegraaf ‘opgenaaid’. Hanegraaf, die zich in de regel ook gemakkelijk liet beïnvloeden, was naar aanleiding van aanmoedigingen in de trant van “da durfde gij nie!” gebrand op actie.

Vlak na elf uur stond de brandweer op de stoep van de familie Van Santvoort. Er was brand gesticht in de hooischuur en men was net op tijd geweest met het blussen van de brand. Ternauwernood was voorkomen dat het vuur over zou slaan naar de naastgelegen boerderij van de familie. Er kwamen veel Nulanders op de brand af. Al snel werd er geroepen: “Brandt ie aan de Lage Kant ook al?”, daarbij doelend op de boerderij van de tweede wethouder Willem van de Bosch.

De volgende dag legde Jan van Santvoort direct zijn functie als wethouder neer. Hij wenste niet langer de nadelige gevolgen van zijn bijbaan te ondervinden. Hij was er van overtuigd dat het roulatiesysteem, dat die dag was ingegaan, de reden was van de brandstichting. En dat het brandstichting was, werd al snel duidelijk. Er waren genoeg getuigen geweest die de stoere zattemanspraat van Piet Hanegraaf die middag hadden gehoord.

De daaropvolgende zaterdag werd Hanegraaf opgepakt en naar Den Bosch gebracht waar hij in voorlopige hechtenis werd opgesloten. Hanegraaf kreeg uiteindelijk twee jaar gevangenisstraf. Dat nou juist Hanegraaf de dader was wekte bevreemding. Hij was niet werkeloos en had zelfs een vaste baan bij de graan- en meelhandel van de firma Van Zuijlen aan de Rijskweg. In verband met zijn baan daar kwam hij zelfs regelmatig bij Jan van Santvoort over de vloer om bestellingen af te leveren. Hij kon altijd prima met de familie Van Santvoort door een deur en niemand binnen het gezin kon zich dan ook voorstellen dat hij degene was die de brandstichting op zijn geweten had.

Na minder dan één jaar kwam Hanegraaf alweer vrij. Pastoor Goossens, geestelijke adviseur van politiebond St. Michael, had gepleit voor een vervroegd vrijkomen en zijn bemoeienis was succesvol geweest. Naast het feit dat hij kennelijk vond Piet al genoeg gestraft was, waren ook het gegeven dat er veel drank in het spel was geweest en het onverantwoordelijke gedrag van zijn kameraden – die hem fel hadden aangemoedigd – als verzachtende omstandigheden aan te merken. Direct na zijn vrijlating kwam Hanegraaf dan ook met de pastoor bij de familie Van Santvoort om zijn excuses aan te bieden. Hiermee was de zaak gesloten. Hanegraaf werd ook weer snel in de Nulandse gemeenschap opgenomen. Zand er overheen. Ook toen ging het leven gewoon weer door.

Piet Hanegraaf overleed op 20 januari 1944. Hij werd 38 jaar.

Dit verhaal is een samenvatting van een profielwerkstuk dat ik maakte in 6 VWO voor het vak geschiedenis bij Peet Kappen op het Mondriaan College in Oss. Bij dit onderzoek heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het geheugen van mijn dorpsgenoten Jo van der Biezen en Jan Sommers. Martien Veekens van het B.H.I.C was behulpzaam bij het archiefonderzoek.

Over Nuwelant

Nuwelant is de Heemkundewerkgroep van de parochie Nuland inclusief Heeseind.

Bezoekadres

Prins Bernhardplein 10,
5391 AR Nuland

Openingstijden

Elke dinsdagmiddag van
14.00 - 16.00 uur

Onze kalender

Volg ons

© Heemkundewerkgroep Nuwelant 2019   |   Cookie & privacy beleid

Pin It on Pinterest

Share This