De Schaapskooi van Nuland

Door Bernhard van Daele, Martijn Binck en Ronald van Genabeek (bewerkt door Peet Kappen).
Eerder verschenen in Spoorzoeker nummer 3, 18e jaargang, 2003.

Eén van de nieuwe viaducten bij de A59 draagt de naam De Schaapskooi. Waar komt deze naam vandaan? Tussen 29 september en 8 oktober 2003 werd in het kader van de verbreding van de A59 door het Bureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur en Cultuurhistorie (BAAC) een archeologische begeleiding uitgevoerd. Ten zuiden van de A59, ongeveer halverwege de Van Rijckevorselweg en de Nulandse Weerscheut, werden sporen aangetroffen van een houten gebouw uit de 16e of 17e eeuw. De sporen leken te wijzen op een schaapskooi. Een unieke toevalsvondst. “De schaapskooi van Nuland” is in Nederland uniek.

In augustus 2003 kreeg BAAC de opdracht tot het uitvoeren van archeologische begeleiding op een deel van het tracé ten zuiden van Nuland. Op basis van eerder verrichte boringen kwamen sporen aan het licht die duidden op een grotere structuur. Deze sporen werden helemaal vrijgelegd om de aard ervan te kunnen vaststellen. Het bleek te gaan om de plattegrond van een schaapskooi uit de zestiende of zeventiende eeuw. Op grond van deze bevindingen werd de overheid geadviseerd het geheel op te graven en te onderzoeken, omdat na de verbreding van de A59 alle sporen onder het wegdek zouden verdwijnen. Een andere zwaarwegende reden om tot opgraving over te gaan gold de uniciteit van de vondst. Schaapskooien zijn uitermate zeldzaam en waren nog nooit eerder archeologisch onderzocht. Het onderzoek zou ondermeer veel informatie kunnen opleveren over het functioneren van de schaapskooi, de constructie en de relatie tussen schaapsteelt en landbouwsysteem.

Deze foto geeft een uitstekend idee over de plek waar de schaapskooi zich bevond en hoe diep de toenmalige kooi zich onder het huidige maaiveld bevond.

Deze foto geeft een beeld van de plek waar de schaapskooi zich bevond en hoe diep de toenmalige kooi zich onder het huidige maaiveld bevond.

De vindplaats van de schaapskooi

De vindplaats is gelegen in een relatief laaggelegen dekzandgebied. Op oud kaartmateriaal is te zien dat tot het tweede kwart van de negentiende eeuw het gebied nog niet ontgonnen was. De oudst bekende naam voor dit gebied is “De Lanckeveltse Heide”. Door het terrein liep een waterloopje. Pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd het terrein langzaam ontgonnen en in gebruik genomen als bos- en landbouwgrond. Voor die tijd was er vooral sprake van een vochtig en extensief gebruikt gebied waar geen bebouwing voorkwam.

Sporen en vondstmateriaal

Tijdens het onderzoek werden in totaal 153 sporen aangetroffen, waarvan het merendeel aan één structuur kon worden toegeschreven. Het ging om 100 paalkuilen, drie greppels, een spitsoor, een standgreppel, acht kuilen en een potstal. Daar naast vond men een aantal sloten en 37 sporen die niet konden worden gedetermineerd. De hoeveelheid vondstmateriaal was –zoals verwacht werd- bijzonder laag. In totaal werden 43 scherven aangetroffen (zestiende/zeventiende eeuw), vijf fragmenten pijpenstelen (achttiende eeuw). Ondanks de geringe hoeveelheid waren ze belangrijk om de schaapskooi te kunnen dateren. Deze enige aanwijzingen duidden erop dat de schaapskooi zo’n 300 tot 400 jaar oud moest zijn.

Vorm en constructie van de schaapskooi

De aangetroffen plattegrond had een ovale vorm, en besloeg een oppervlakte van 21,5 bij 17 meter. Ze bestond uit twee concentrische rijen paalkuilen met een onderlinge afstand van 2 meter. Alle binnenpalen vormden een paar met de buitenpalen. Binnen de dubbele palenrij bevond zich een grote ovale verkleuring, die als potstal werd geïnterpreteerd. Uit de paarsgewijze manier waarop de palen gegroepeerd stonden werd afgeleid dat ze een dragende functie gehad moeten hebben. Omdat de lengte van de ruimte die de eventuele kap zou moeten overspannen 17 meter bedroeg was de dubbele palenrij daarvoor onvoldoende. Andere constructiesporen werden niet aangetroffen waaruit moet worden geconcludeerd dat de stal niet overdekt was. Waarschijnlijk was de ruimte tussen de dubbele palenrij wel overdekt en diende dit tot een overdekte voedergang, waarbij de schapen door een soort van raster bij het voer konden komen. De wanden van de stal kunnen hebben bestaan van vlechtwerk van hout maar het meest waarschijnlijk is een wand van opgestapelde plaggen. Aan de oostkant werd de dubbele palenrij onderbroken, hier bevond zich de ingang. Binnenin bevond zich een grote onoverdekte potstal van ongeveer 16 bij 11 meter. In de potstal werden drie lagen aangetroffen die nader werden bestudeerd. Opmerkelijk is dat de laagste gelegen laag onder het grondwaterniveau werd aangetroffen, waaruit werd geconcludeerd dat de potstal –gedeeltelijk- zo diep werd uitgegraven dat de stal delen van het jaar niet helemaal droog was.

Driften?

Ten noordoosten van de schaapskooi werden twee brede (3 tot 3,5 meter) parallelle langwerpige greppels blootgelegd die deden denken aan driften. Een drift is een constructie die bedoeld is om met behulp van palen of sloten het vee een bepaalde richting in te drijven. Rondom de greppels werden paalgaten aangetroffen, met een onderlinge afstand van ongeveer anderhalve meter. De relatie met de schaapskooi is niet helemaal duidelijk, want drie meter voor de kooi houden de greppels op. Daarnaast is de as van beide greppels niet precies op het centrum van de kooi gericht. Dat er een relatie met de schaapskooi bestaat lijkt waarschijnlijk, maar wat de functie van beide sporen is blijft onduidelijk.

De botanische resten

Vanwege het unieke karakter van de vondst gaf deze veel informatie over het vroegere landbouwsysteem in Brabant. De schapenhouderij speelde daarbij eeuwenlang een belangrijke rol. Schapen produceerden niet alleen wol en vlees, maar zorgden ook voor mest. Dat laatste was essentieel om de opbrengst van de akkers op peil te kunnen houden. Met behulp van het onderzoek naar de aangetroffen botanische resten wilde men vooral meer te weten komen over het voedsel van de schapen, de aard van de mest en het seizoen waarin de kooi gebruikt werd.
In de resten van de onderste en middelste laag van de potstal werden resten van drie cultuurgewassen aangetroffen; hennep (cannabis sativa), vlas (linum) en boekweit (Fagopyrum esculentum). Hennep werd veel gebruikt voor de vezels en de oliehoudende zaden. Ook in de diergeneeskunde werden de zaden gebruikt, ondermeer om de vruchtbaarheid te verhogen. De aard van de aangetroffen boekweitresten duidt er op dat het waarschijnlijk dorsafval betreft. Mogelijk zijn de schapen met dorsafval bijgevoerd. Vooral in de onderste laag werden veel resten van vlas aangetroffen. Vlas werd vooral gebruikt voor de productie van lijnzaad of voor de vezels als grondstof voor de fabricage van linnen. De aangetroffen resten vlas duiden vooral op het gebruik van vlas voor de oliehoudende zaden en de productie van lijnzaad. Lijnzaad werd met name gebruikt in de zeventiende eeuw in de zeepziederij en de fabricage van verf.

Bovenaanzicht van de opgravingssleuf.

Bovenaanzicht van de opgravingssleuf.

Naast deze cultuurgewassen werd opvallend genoeg een enorme hoeveelheid water- en oeverplanten aangetroffen. De aanwezigheid van een groot aantal van dit soort planten was verrassend en werd niet verwacht in een schaapskooi. De hoeveelheid en diversiteit van de aangetroffen waterplanten biedt aanleiding te veronderstellen dat er in de nabijheid van de kooi een geïsoleerd waterbekken moet zijn geweest, dat tijdens de zomer grotendeels droog viel, waarna de schapen er een welkome aanvulling aantroffen op hun normaal droge dieet. Aan de hand van het botanisch onderzoek kan dan ook een aantal conclusies worden getrokken. Het onderzoek heeft waardevolle en verrassende gegevens opgeleverd over de voeding van schapen en de mestbereiding in de omgeving van Nuland tijdens de zeventiende eeuw. De schapen hadden een gevarieerd dieet. Waarschijnlijk liepen ze overdag vrij rond te grazen in een gebied dat voornamelijk uit grasland bestond. In de winterdag was het drassig en nat en in de zomerdag zakte het waterpeil waardoor de omgeving droog werd. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de schapen dagelijks geweid werden. Onderweg naar deze weidegronden deden ze zich tegoed aan planten in de berm van de drift.

Gebruik van plaggen

Opvallend is dat er nauwelijks sporen van heideplanten zijn aangetroffen. Het romantische beeld van een kudde schapen op eindeloze heidevelden gaat hier niet op. Struikhei, normaal dat specifieke beeld bepalend, werd marginaal aangetroffen. Er is bewijs gevonden dat er plaggen zijn gebruikt. Het gebruik van plaggen vormde in de zeventiende eeuw een belangrijk onderdeel van de mestbereiding. Vanwege het absorberende vermogen hielden de schapen droge poten in de kooi, maar bovenal zorgden ze ervoor dat het volume van de zo noodzakelijke mest werd vergroot. Uit het onderzoek blijkt echter dat de plaggen vooral zijn gebruikt als bouwmateriaal, de wanden tussen de gekoppelde palen werden er waarschijnlijk mee geconstrueerd.

Deze kaart is een fragment van een stafkaart uit 1859.

Deze kaart is een fragment van een stafkaart uit 1859.

Schapenteelt

Op het Brabantse platteland was het houden van schapen vooral gericht op de productie van wol en mest, veel minder op vlees. De boeren die zich schapen konden veroorloven bezaten meestal niet meer dan enkele tientallen dieren, die gehoed werden door een knecht of door één van de kinderen. Meestal liet men de schapen los op de heide, een enkele maal op een stoppelveld of in de berm langs de weg. Vanwege de mestproductie stonden schapen ’s nachts zoveel mogelijk op stal om de mest in een potstal op te vangen.’s Winters werden de schapen bijgevoerd met stro, hooi of uitgedorst rogge. Om de mest op te vangen werd een kuil gegraven tot bijna een meter onder het maaiveld. Onderin werd een plaggenlaag aangebracht om de doorsijpelende mest in op te vangen. Gedurende het gebruik van de stal werd er regelmatig een laag strooisel of plaggen over de bodem uitgestrooid die door het trappen van de hoeven met de mest werd vermengd.
Het strooisel kon bestaan uit heideplaggen, blad, dennennaalden en soms ook uit graszoden. Op deze wijze raakte de stal geleidelijk aan gevuld met een mengsel van dierlijke mest en strooisel, zodat een goede stevige mest ontstond. Als de mest te hoog kwam werd de stal uitgemest en de inhoud op een mesthoop geworpen of op het land uitgereden.

Conclusies

Uit het bovenstaande komt het volgende beeld naar voren. Het gebied ten zuiden van Nuland bestond in de zeventiende en achttiende eeuw uit relatief vochtige, extensief gebruikte gebieden. Uit het botanisch onderzoek bleek ondermeer dat hier zogenaamde blauwgraslanden voorkwamen, hetgeen duidt op een gebied dat een deel van het jaar onder water stond en de rest van het jaar droog stond. Een dergelijk gebied had voor de landbouwende bevolking verschillende functies. Af en toe werden plaggen gestoken (dit gebeurde tot ver in de negentiende eeuw), het werd één keer per jaar gemaaid (na het hooien) en af en toe beweid. Gedurende de zomermaanden werden er ook schapen gehouden, die graasden op de blauwgraslanden en in de deels droog staande poelen. ’s Nachts werden de dieren naar de schaapskooi gedreven waar de mest in een potstal werd verzameld. Met strooisel werd deze dierlijke mest gemengd tot een bruikbare mest. Voor het strooisel gebruikte men vooral plaggen die vlakbij werden gestoken. Het is gezien de vochtige omstandigheden van het terrein niet waarschijnlijk dat de schapen ook in de winterdag in de kooi stonden. Waarschijnlijk werden de dieren dan elders ondergebracht.

Gezien het geringe aantal verbouwingen wat door de archeologen werd aangetroffen lijkt de kooi slechts korte tijd in gebruik geweest te zijn, waarschijnlijk slechts enkele jaren. De schaapskooi moet dateren uit de zeventiende of uit het begin van de achttiende eeuw en werd gebouwd in een vochtig, voor menselijke bewoning onaantrekkelijk gebied. In de directe omgeving van de schaapskooi werden nauwelijks andere archeologische vondsten gedaan en oudere resten van menselijke activiteit werden niet aangetroffen. De vondst van de Nulandse schaapskooi is uniek: een onbekend type werd aangetroffen in een gebied waar dat niet verwacht werd. Het onderzoek naar de schaapskooi van Nuland heeft derhalve tal van nieuwe en onverwachte gegevens opgeleverd.

Over Nuwelant

Nuwelant is de Heemkundewerkgroep van de parochie Nuland inclusief Heeseind.

Bezoekadres

Prins Bernhardplein 10,
5391 AR Nuland

Openingstijden

Elke dinsdagmiddag van
14.00 - 16.00 uur

Onze kalender

Volg ons

© Heemkundewerkgroep Nuwelant 2019   |   Cookie & privacy beleid

Pin It on Pinterest

Share This