Carnaval met de rommelpot
Muziek, dans en drank zijn vandaag de dag de belangrijkste ingrediënten voor het carnavalsfeest. Volgens Jan Sommers was dat vóór de oorlog heel anders. Toen draaide het katholieke feest vooral om de rommelpot, een zelfgemaakt instrument met een wel heel eigen klank.
Carnaval is een feest van alle tijden. Ook vroeger vierden we carnaval. Niet zoals tegenwoordig — waarbij er vooral veel geld doorheen wordt gedraaid — maar minstens met evenveel plezier. Vroeger moesten we er vooral zelf iets van zien te maken. En dat viel niet altijd mee.
Varkensblaas
Voordat bij ons op ‘t Heike het carnaval kon beginnen, moesten we eerst één of twee rommelpotten maken. Een hele ceremonie, kan ik u wel verzekeren. Om te beginnen moesten we de blaas van een varken hebben. Die kregen we van de slager als we eerst het achterwerk van het geslachte dier kusten. Dat alleen al was dolle pret. Eenmaal in ons bezit, bliezen we de blaas groot op, zodat ze goed kon drogen. Enkele dagen later konden we dan de rommelpot bouwen. Een blikken bus, een stevig rietje en een touw waren nodig om het instrument te maken. De blaas spanden we om het blik en maakten we met het touw stevig vast. Hoe strakker het touw, hoe beter het geluid. In het midden van de blaas staken we het rietje. Voordat we gingen ‘rommelen’ spuwden we eerst in onze handen om er vervolgens op en neer mee te gaan langs het rietje. Het was een erg typisch geluid. Je moest overigens wel opletten dat het rietje niet uit de pot ging. Dan was de rommelpot stuk en was het afgelopen met het geluid.
Buisman
Als we bij ons in de buurt op pad gingen, zochten we eerst vier of vijf jongens bij elkaar. Twee jongens met een Buisman- of Maggibusje, één met een mondharmonica en twee met een rommelpot. Eén jongen had een grote bult op zijn rug, waar een ander — in de maat van de rommelpotten —op sloeg. We hadden ontzettend veel lol en zongen steeds hetzelfde lied ‘Jan het is vastenavond’.
Het rommelpot-lied
Jan, het is vastenavond
Wij komen niet thuis voor de avond
De avond in de maneschijn
Als vader en moeder naar bed toe zijn
Dan dansen wij op klompen
Hoog op de stompen
Hoog op de boerenfluit
Zo zing ik mijn liedje uit
Ik heb gezongen en niks gehad
Snij een stuk van het varken zijn gat
Snij maar diep, snij maar diep
Maar snij in mijne vinger niet
Koekenbakkerij, koekenbakkerij
Geef me ene cent
Dan ga ik voorbij.
We gingen zaterdag en maandag op stap. Zondag mochten we niet. Omdat de lege busjes niet rammelden, deden we er altijd enkele kiezelstenen is, zodat het leek alsof er al geld in zat. De mensen zouden er dan eerder geld bij gooien. Na twee dagen ‘rommelen’ hadden we vaak een behoorlijk bedrag bij elkaar: een aantal centen, halve centen en muntstukken van tweeënhalve cent. We deelden de opbrengst en kochten er snoep voor. Voor één cent kon je in die tijd al vier toffees kopen.
Askruisje
We hadden altijd een erg leuke carnaval. Vooral als er in de buurt nog een ander groepje aan het ‘rommelen’ was. Dan keken we wie de meeste centen bij elkaar had gespeeld. Op woensdagochtend was het feest over.